Blog 1: Jeugdzorg in Nederland: Quo Vadis?
Dit blog is het eerste in een reeks over de zorg in Nederland. Het is een samenvatting van een van de hoofdstukken uit de publicatie ‘Agenda voor de toekomst. Contouren van de zorg in 2025’. Het artikel is gebaseerd op gesprekken met:
• Dr. Dorien Graas, lector Jeugd Windesheim, Zwolle
• Dr. Rob Gilsing, lector Jeugdhulp in Transformatie, Haagse Hogeschool
• Dr. Peer van der Helm, lector Residentiële Zorg, Hogeschool Leiden
• Professor dr. Ron Scholte, hoogleraar Orthopedagogiek: Gezin en Gedrag, Radboud Universiteit Nijmegen
• Professor dr. Robert Vermeiren, hoogleraar Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Rijksuniversiteit Leiden
• Professor dr. Tom van Yperen, bijzonder hoogleraar Monitoring en Innovatie, Rijksuniversiteit Groningen
De toenemende zorgvraag
Jeugdzorg lijkt wel een van de sectoren waarin er sprake is van een soort permanente crisis. Hoe is dat eigenlijk gekomen en hoe komen we er weer uit?
Als we kijken naar jeugdzorg dan is een van de meest opmerkelijke ontwikkelingen de toename van het aantal jeugdigen dat in de afgelopen jaren een beroep op de jeugdzorg heeft gedaan: terwijl dit in het jaar 2000 125.000 jongeren bedroeg (4% van het totaal aantal jongeren), is dit in 2019 opgelopen tot 400.000 (12,5%), oftewel 1 op de 8 jongeren heeft met jeugdzorg te maken. De grootste stijging vond plaats in de periode 2000 – 2009, de groei is na 2015 afgevlakt. De vraag dringt zich meteen op wat hier aan de hand is.
De eerste reden is dat jongeren tegenwoordig onder andere omstandigheden opgroeien en de rol van de ouders is veranderd. Terwijl het aantal psychosociale problemen gelijk is gebleven, is het aantal echtscheidingen toegenomen, evenals de prestatiedruk en het gebruik van social media, allemaal zaken die tot problemen aanleiding kunnen zijn. Daarnaast wordt wellicht ‘gewoon’ gedrag meer geproblematiseerd: drukke kinderen krijgen makkelijk de diagnose ADHD, niet goed kunnen meekomen krijgt de diagnose dyslexie of hoogbegaafdheid. Veel van dit problematiseren heeft te maken met de ‘geluksfactor’: mensen hanteren een hoge geluksnorm, alles wat daar niet aan voldoet, levert teleurstellingen op die moeten worden verklaard. In het verlengde daarvan moeten kinderen aan steeds hogere eisen voldoen. Als die niet worden gehaald, wordt er al snel een reden gevonden, die niet zelden aanleiding is om jeugdzorg in te roepen. Hierbij wordt vooral gekeken naar risico’s en negatieve factoren in plaats van deze te accepteren en het kind zijn eigen ontwikkelingsweg te gunnen. Een en ander leidt tot een groeiende vraag naar jeugdzorg.
‘Veel van het problematiseren heeft te maken met de ‘geluksfactor’: mensen hanteren een hoge geluksnorm, alles wat daar niet aan voldoet, levert teleurstellingen op die moeten worden verklaard’
Psychologie en pedagogiek/jeugdzorg en onderwijs
We moeten ook kritisch kijken naar de toename aan jeugdzorg vanuit het oogpunt van pedagogiek : er wordt niet alleen steeds meer ‘afwijkend’ gedrag onder jongeren beschreven, er worden ook steeds nieuwe behandelvormen geïntroduceerd. Dit maakt dat er een autonome groei in de vraag naar jeugdzorg aan het ontstaan is. Deze voorkant met angst, depressiviteit en dyslexie als grote onderwerpen levert makkelijk klanten en is ook een groeimarkt voor psychologen, al dan niet in dienst van reguliere instellingen. Daar liggen ook de institutionele belangen om in het kader van de continuïteit van de organisatie op deze markt actief te zijn en blijven. Door deze verschuiving naar de ‘voorkant’ ontstaat er steeds minder aandacht voor de jongere en het gezin die dat het écht nodig hebben maar moeilijker te behandelen zijn en vaak een specialistische aanpak nodig hebben. De vraag is hoe we de kennis op peil houden en hoe we kennisontwikkeling op dit terrein kunnen blijven stimuleren.
Het bovenbeschrevene is het symptoom van het steeds verder oprukken van de psychologie op het terrein van de pedagogiek, en van jeugdzorg op het terrein van onderwijs. Het onderwijs neemt op veel punten het denken, de taal en de wijze van werken van de psychologie over. Deze verschuiving van pedagogiek naar psychologie wordt versterkt doordat steeds meer gedrag van jongeren als abnormaal wordt beschouwd en ook als zodanig los van de context wordt geclassificeerd. Daardoor hebben vanuit het oogpunt van de psychologie steeds meer kinderen hulp nodig, terwijl ook andere verklaringen voor dit gedrag mogelijk zijn. Zo past bepaald gedrag nu eenmaal bij een normale fase in de ontwikkeling. Daarnaast stelt de context – als voorbeeld de school – steeds hogere eisen aan jongeren: zo gaan de normen van de CITO-toets omhoog, hebben ouders steeds hogere verwachtingen waaraan kinderen steeds vaker niet kunnen voldoen en daardoor buiten de boot vallen.
‘Er wordt niet alleen steeds meer ‘afwijkend’ gedrag onder jongeren beschreven, er worden ook steeds nieuwe behandelvormen geïntroduceerd’
Daarnaast houdt men ook geen rekening met het relatieve leeftijdseffect: binnen een klas kan het verschil in leeftijd oplopen tot anderhalf jaar. Doordat het ‘regime’ op school steeds strakker wordt, gaan steeds meer kinderen ‘vreemd’ gedrag vertonen, gedrag dat overigens wel bij hun leeftijd past. De jongste kinderen in de klas vallen op deze wijze het snelst buiten de boot. Sommige kinderen hebben gewoonweg nog niet de leeftijd dat ze lang stil kunnen zitten en vertonen dus storend gedrag in de klas. Dit volledig bij de leeftijd passend gedrag wordt gepsychologiseerd en van een passende oplossing voorzien, terwijl het waarschijnlijk in de loop der tijd vanzelf verdwijnt doordat de kinderen ouder worden.
Er zijn met andere woorden veel ontwikkelingen gaande die ertoe leiden dat steeds meer gedrag als afwijkend beschouwd wordt. De context en ontwikkelingen in de context leiden tot ‘afwijkend’ gedrag bij kinderen waarmee de ouders of de school zich vervolgens tot jeugdzorg richten. Dit leidt tot een autonome groei van de vraag naar jeugdzorg, terwijl als we het kind zijn ontwikkeling gunnen of het belang van allerlei testen relativeren – we worden immers niet allemaal astrofysicus – het kind de kans krijgt om zelf zijn kracht te vinden.
‘Als we het kind zijn ontwikkeling gunnen of het belang van allerlei testen relativeren – we worden immers niet allemaal astrofysicus – krijgt het kind de kans om zelf zijn kracht te vinden’
Effect social media
Een complicerende factor binnen de maatschappij is de sociale media, die de maatschappij – zeker voor jongeren – complexer heeft gemaakt. Jongeren tussen 12 en 16 jaar en dan met name de meisjes, zijn erg gevoelig en kwetsbaar, waardoor sociale media een grote impact op hen kan hebben. De onzekerheid die eigen is aan de puberteit wordt versterkt doordat te vaak op sociale media de perfectie wordt gepredikt, of doordat psychologische problemen daar uit context en buitenproportioneel worden gepresenteerd. Jongeren kunnen dit nog niet in perspectief plaatsen. Dit heeft in het bijzonder impact op kwetsbare jongeren. Tegelijk is de wereld verwarder geworden: er ontbreekt een helder beeld van de wereld zoals deze in werkelijkheid is, jongeren worden alleen met extremen geconfronteerd, waarbij influencers een belangrijke rol spelen.
‘De wereld is verwarder geworden: er ontbreekt een helder beeld van de wereld zoals deze in werkelijkheid is, jongeren worden alleen met extremen geconfronteerd, waarbij influencers een belangrijke rol spelen’
In mijn tweede blog zal ik voorzichtig ingaan op een aantal oplossingsrichtingen.
Jaap Jan Brouwer, Bestuurder bij PoZoB